Louis van Tulder

Louis van Tulder

.........."Die kan een lied zingen!", zegt ergens in een drama iemand van een jonge zangeres, die door stormen van verdriet is gegaan........Toen ik zeven jaar was, kon ik al een lied zingen:

Al in de plantage daar staat een kroeg,

Al onder die groene boomen,

Daar drinken ze laat, daar drinken ze vroeg,

Daar drinken ze nooit aan jenever genoeg,

Mijn lief zeit: je mag er niet komen......

Dat lied maakte een grooten indruk op mij......en hoewel ik nooit pianoles had gehad - ik was pas zeven jaar - verraste ik toch de familie door het lied te zingen en mijzelf daarbij te begeleiden.......In dat lied "zat muziek". Het was mijn eerste succes. - Louis van Tulder,  in zijn biografie

Louis van Tulder werd als 'nakomertje' op 22 mei 1892 te Amsterdam geboren in een groot rooms-katholiek gezin met twaalf kinderen. Practisch gesproken was hij het tiende kind, omdat twee kinderen inmiddels al overleden waren. Hij had geen gemakkelijke jeugd: zijn moeder overleed toen hij zes jaar was, en zijn vader, die aanvankelijk een zaak in uurwerken had aan de Haarlemmerstraat in Amsterdam en daarna de meubelzaak van zijn vader overnam, was geen gemakkelijke man. Ook de broers en zusters legden de kleine Louis vaak hun wil op. Aangezien zijn vader in het 'Posthoornkoor' zong als tweede bas, tevens lid was van mannenkoor 'Eutherpe' o.l.v. de grote zanger Johan Messchaert en enige broers eveneens muzikaal waren, kreeg Louis de liefde voor de muziek met de paplepel ingegoten. Toen hij acht jaar was, mocht hij als jongenssopraan meezingen in het knapenkoor van de rooms-katholieke kerk 'De Posthoorn'. Graag was hij na de lagere school beroepsmusicus geworden, maar zijn vader belette dat, omdat een broer - Fortunatas - al eerder voor een muzikale loopbaan had gekozen en twee musici in een familie was Pa Tulder te veel. Louis moest toen genoegen nemen met een baantje als jongste bediende bij een likeurstokerij, 'Het Schipblok' aan de Oude Zijds Achterburgwal, een straat die toen was wat hij nu nog is. Al voor hij zestien was, kreeg hij de baard in de keel. Hij werd toen als tenor opgenomen in het koor van de Vereenigde R.K.-kerkzangers, dat onder leiding stond van Anton ter Steege. Deze ontdekte Louis' talent en zorgde ervoor dat mevrouw M.G. van Wisselingh-Meerum Terwogt hem vanaf 1909 zanglessen gaf. Het grappige was, dat Van Tulder gelijktijdig bezoldigd dirigent was van het Zangkoor van de R.K. kerk van de Paters Jezuïeten. Later werd hij verder geschoold door de vermaarde sopraan Aaltje Noordewier-Reddingius. Behalve als amateur-zanger kreeg Van Tulder ook snel enige bekendheid als organist. Hij bespeelde enige tijd het orgel in de rooms-katholieke kerk ''t Torentje' aan het Singel. Zingen had echter zijn voorkeur, en vanaf 1909 werd hij tweede tenor in het dubbel-mannenkwartet 'Excelsior' van Frans Rigter. Dit kwartet gaf o.a. uitvoeringen in het Concertgebouw en zelfs vele concerten in het buitenland. Tevens maakte hij deel uit van het koor van de Koninklijke Oratorium Vereeniging onder leiding van A.H. Tierie. Deze had al gauw een hoge dunk van Van Tulders prestaties en liet hem kleine solopartijen zingen. Toen tijdens een uitvoering van Haydns Die Jahreszeiten op 23 april 1912 de tenor plotseling verschrikkelijk schor werd, waagde Van Tulder het midden in het concert diens partij over te nemen. Het lukte hem uitstekend deze tot een goed einde te brengen, daarmee een onverwacht begin makend met zijn carrière als solozanger. Hierna werd hij steeds vaker als solist gevraagd, aanvankelijk vaak als invaller voor een bekende tenor. Dit invallen heeft Van Tulder vaker gedaan, zelfs bas partijen en eenmaal zelfs een sopraanpartij toen To van der Sluys niet tijdig verscheen - de trein had oponthoud (ook toen al) en hij de sopraanpartij erbij zong. Toch durfde Van Tulder zijn vaste baan bij de Amsterdamsche Bank, waar hij sinds mei 1911 werkzaam was als boekhouder, niet op te geven, hoewel de directie zo soepel was hem zo nodig onbetaald verlof voor zijn optredens te verlenen. Uiteindelijk bleken een kantoor-en een zangersloopbaan echter onverenigbaar.

als artiest vermomd

In september 1915 verliet hij opgelucht zijn bureaukruk om zich geheel aan de zangkunst te wijden. Samen met een vriend richtte Van Tulder toen de 'Katholieke Oratoriumvereeniging' op, die onmiddellijk al 300 leden telde en waarvan hij de eerste dirigent was. Aan uitvoeringen van deze vereniging hebben in de loop der jaren solisten als Aaltje Noordewier, Jacques Urlus en Suze Luger mee gewerkt. Zijn vader, die bezwaar bleef maken tegen een muziekcarrière van zijn zoon, lichtte hij hier aanvankelijk niet over in. Na enige gastoptredens in april 1916 verbond Van Tulder zich als eerste lyrische tenor aan de Nederlandsche Opera van G.H. Koopman. Omwille van zijn vader trad hij op onder de artiestennaam Leo Matul. Dit ging goed tot Van Tulder senior hem vroeg: 'Wie is eigenlijk die Matul?' Naar eigen zeggen stonden de zoon toen maar twee wegen open: 'gewoon bij vader weglopen of hals over kop trouwen'. Hij koos voor de laatste mogelijkheid en trouwde op 19 september, midden in de repetities van La Bohème. Zijn vader maakte geen bezwaar. Op 2 oktober van dat jaar debuteerde hij in het Paleis voor Volksvlijt als 'Rodolpho' in Puccini's Bohème. Vanaf september 1919 maakte Van Tulder deel uit van de in Den Haag gevestigde nv Nationale Opera, onder directie van W. van Korlaar jr. Van Tulder ging toen in Rijswijk wonen. Hij vertolkte in die tijd een groot aantal rollen, die in die dagen in het Nederlands werden gezongen. In 1921 nam Van Tulder afscheid van het operatoneel. Hij was namelijk tot het inzicht gekomen dat zijn hoge, lyrische en aanvankelijk niet zo grote stem minder geschikt was voor operazang. Bovendien beschikte hij niet over een groot dramatisch talent. 'Ik kon wel zingen, maar niet acteren', zei hij hierover later. 'Ik was namelijk een houten Klaas. Vooral in de liefdesscènes was ik niets. Dat soort werk kon ik niet als er duizenden ogen op mij gericht waren'.

Na een repetitie van Mahlers Achtste, van links naar rechts: Louis van Tulder, prof. Albert Fischer, bas Herman Schey, sopraan Jo vincent, Di Moorlag en alt Suze Luger.

Voortaan voorzag Van Tulder in zijn levensonderhoud door op te treden als concertzanger, terwijl hij in 1921 tevens begon aan een langdurige loopbaan als zangpedagoog. Later was hij als hoofdleraar solozang verbonden aan het Rotterdamsch Conservatorium. Inmiddels had Van Tulder ook enige faam verworven als liederenzanger. Reeds als jongeman maakte hij kennis met Alphons Diepenbrock, die een tenor nodig had om zijn liederen door te nemen. Van Tulder voldeed geheel aan Diepenbrocks verwachtingen. Later heeft hij verscheidene werken van deze componist - zoals Memorare en het 'Lied van den hop' uit De vogels - uitgevoerd. Door een optreden bij een familiefeest ontmoette Van Tulder de dirigent Willem Mengelberg. Dit contact leidde ertoe dat hij in mei 1916 tijdens een pensioenfondsconcert mocht zingen met het Amsterdamse Concertgebouworkest in de Negende symfonie van L. van Beethoven. Daarna heeft Van Tulder nog vele malen met dit orkest gezongen. Gaandeweg ontwikkelde hij zich als een uitmuntende concert- en oratoriumzanger. Recensenten prezen zijn intelligentie, bewogen voordracht en repertoire kennis. Tientallen jaren lang was hij de meest gevraagde tenor van het land. Vooral in Bachs oratoria toonde hij zijn meesterschap. In de Matthäus Passion heeft hij talloze malen de rol van de Evangelist onder Willem Mengelberg mogen vertolken. In de jaren 1924 tot 1933 zong hij vooral veel in Duitsland, maar ook concerteerde hij in tal van andere West-Europese landen. In 1935 heeft hij zelfs in de Scala van Milaan aan een concert meegewerkt. In de jaren dertig maakte Van Tulder tezamen met de sopraan Jo Vincent, de alt Suze Luger-van Beuge en de bariton Willem Ravelli deel uit van het in 1930 opgerichte Hollandsch Vocaal Kwartet. Dit gezelschap, dat over een uitgebreid repertoire beschikte, oogstte overal veel succes. Uniek waren de a-capella-uitvoeringen van de Liebeslieder van J. Brahms. In 1937 verhuisde Van Tulder van Rijswijk naar Voorburg. In datzelfde jaar werd hij ter gelegenheid van zijn 25-jarig jubileum als solozanger enige malen uitbundig gehuldigd. De om zijn bescheidenheid, collegialiteit en gevoel voor humor bekend staande zanger ervoer toen hoezeer hij alom werd gewaardeerd. Na deze jaren van voorspoed en artistieke roem, werd hij in zijn privé-leven door ernstige tegenslagen getroffen. In 1942 kwam een van zijn drie zoons om in de slag in de Javazee. Dit verlies greep Van Tulder - die al eerder door maagbloedingen was getroffen - zo aan dat hij geruime tijd ernstig ziek was. Toen hem in mei 1950, na een uitvoering van de Matthäus-Passion, waarin hij de 'Evangelist' vertolkte, werd meegedeeld dat zijn jongste zoon aan een ongeneeslijke hersentumor leed, was dit voor hem aanleiding zijn zangcarrière met onmiddellijke ingang te beëindigen. Naast dit persoonlijke motief was er voor Van Tulder ook een financiële reden om zijn concertpraktijk te staken. 'Voor de oorlog kon een zanger van vijftig, zestig concerten per jaar bestaan; de honoraria zijn sindsdien onvoldoende gestegen. Wie nu een redelijk leven voor zichzelf en zijn gezin bij elkaar wil zingen moet meer dan honderd engagementen per jaar aannemen, liefst op zo jeugdig mogelijke leeftijd. Welke stem houdt dat vol?'. Na de Tweede Wereldoorlog is Van Tulder zich dan ook gaan toeleggen op het dirigeren van koren en oratoriumverenigingen, zoals het koor van de St. Liduïnakerk en het KLM-koor, beide in Den Haag, en de Voorburgsche Oratoriumvereeniging. Daarnaast zette Van Tulder zijn zangpedagogische arbeid voort en bekleedde hij steeds meer bestuursfuncties in de muziekwereld. Van Tulder is altijd van mening geweest dat toonkunstenaars zich moesten verenigen om hun maatschappelijke positie te versterken. Als voorzitter van de Vakgroep Concerterende Vocalisten van de Koninklijke Nederlandsche Toonkunstenaars-Vereeniging voerde hij een jaarlijkse auditie in voor aankomende zangers om oratoriumdirigenten een indruk van hun prestaties te geven. In maart 1955 raakte Van Tulder ernstig gewond bij een verkeersongeval. Een half jaar later overleed zijn vrouw. In 1961 hertrouwde hij. Doordat Van Tulder toen naar Hilversum verhuisde, moest hij zijn koordirecties in Den Haag en omstreken opgeven. In zijn nieuwe woonplaats ondersteunde hij aankomende zangers bij hun repertoirestudie. In november 1969, toen hij in Hilversum de weg overstak, werd hij door een auto aangereden. Hij overleed bij aankomst in het ziekenhuis. Aangezien Van Tulder al jong grammofoonplaten liet opnemen, bestaan er van zijn vertolkingen tal van opnamen op labels als HMV, Odeon en Philips. Bij het laatste label de Matthäus Passion onder Mengelberg.

Brandts Buys: 'Mijne moedertaal' (opname 1930)