Willem Mengelberg Biografie 1

bronvermelding: "Willem Mengelberg Dirigent Conductor", Haags Gemeente Museum, 1995.

Frits Zwart

MILIEU EN OPLEIDING

Willem Mengelberg

De ouders van Willem Mengelberg, Friedrich Wilhelm Mengelberg en Helena Schrattenholz, beiden Duitser van geboorte, vestigden zich in 1869 met hun atelier voor kerkelijke kunst in Utrecht. De directe aanleiding voor hen om zich in Nederland te vestigen lag in het feit dat Mengelberg sr. de opdracht had gekregen het kerkmeubilair voor de R.K. Kathedraal te Utrecht te vervaardigen; hij had al in 1868 de bisschopszetel voor deze kerk vervaardigd. In Nederland heeft hij talloze kerken voorzien van meubilair. De St. Nicolaaskerk te Jutphaas, ontworpen door de architect Alfred Tepe, werd geheel door het atelier Mengelberg ingericht. Verder had hij de zorg voor de inrichting van onder meer R.K. kerken te Utrecht, Schalkwijk, Ijsselstein, Raalte, Abcoude, Arnhem, Kortenhoef, Houten, Mijdrecht, Workum en Amsterdam. Altaarstukken werden in het atelier vervaardigd onder andere voor kerken te Zwolle, Amsterdam, Hilversum, Harlingen, Abcoude en Apeldoorn. In Duitsland vonden werkstukken uit de ateliers hun weg naar Bonn, Frankfurt am Main, Keulen, München-Gladbach, Paderborn en andere plaatsen. Voor de Keulse Dom vervaardigde hij kruisweg-staties, de bronzen deuren van het Noordportaal en veel andere kunstwerken, merendeels kerkelijk meubilair.

De toename van opdrachten voor Mengelberg in Nederland was vooral veroorzaakt doordat de priester G.W. van Heukelum sterk in het werk van Mengelberg geloofde en zijn artistieke idealen mede in hem verwezenlijkt zag. Aangezien Van Heukelum de Utrechtse aartsbisschop Mgr. A.I. Schaepman officieus adviseerde inzake kerkelijke kunst, kon hij het werk van Mengelberg onder de aandacht van de in 1868 benoemde aartsbisschop brengen.

Willem Mengelberg. Luzern 1895

Willem Mengelberg

Op 28 maart 1871 werd Willem (eigenlijk Joseph Wilhelm) Mengelberg te Utrecht geboren. Zijn ouders waren op 14 februari 1866 met elkaar gehuwd. Uit dit huwelijk werden tussen 1867 en 1890 zestien kinderen geboren: acht zoons en acht dochters, van wie er enkele al jong stierven. Willem was het vierde kind. Net als zijn broers werd hij ingewijd in de ambachten die in de ateliers werden beoefend, maar zijn natuurlijke muzikaliteit kreeg de overhand en mettertijd zagen de ouders in dat aan een professionele muzikale vorming niet viel te ontkomen. Bij het doornemen van de vertakkingen van de families Mengelberg en Schratten-Holz valt trouwens op dat in beide geslachten veel artistiek talent voorkwam. Aan het conservatorium van Keulen werd het fundament voor Mengelbergs carrière gelegd. Hij ontwikkelde zich als een ijverig en talentvol leerling:

hoofdvakstudent piano bij Isidor Seiss (1840-1905), die op zijn beurt gevormd werd door Friedrich Wieck, de vader van Clara Schumann, en hoofdvakstudent compositie bij Dr. Franz Wullner (1832-1902). Deze was ook zijn leraar voor direktie, terwijl Mengelberg muziektheorie en compositie studeerde bij Gustav Jensen. Hij studeerde met groot succes en sloot zijn opleiding af met schitterende onderscheidingen in pianospel, compositie en direktie. De getuigschriffen van zijn leraren Wullner en Seiss wijzen het sterkst in de richting van een carrière als pianist. Later verklaarde Mengelberg: "Veel ben ik mijn leraren van het Keuls Conservatorium verschuldigd en als ik ooit een goed musicus word dank ik dat aan mijn leraren Franz Wulllner en Isidor Seiss (. .), leraren van een zeldzame bekwaamheid, zoals je die maar zelden tegenkomt".

Vanaf 1892 werkte Mengelberg te Luzern, waar hij zijn veelzijdige talenten kon ontplooien: hij leidde er koren, een orkest, gaf leiding aan een muziekschool, had pianoleerlingen en gaf met zijn ensembles concerten. Ook vond hij er nog tijd om te componeren. Het geheel overziend kan over zijn activiteiten in Luzern gezegd worden dat hij er een drukke betrekking had waar hij uitstekend ervaring kon opdoen als koor- en orkestdirigent. Dit laatste deel van zijn werkzaamheden stelde bescheiden eisen, in vergelijking met de omvang van het werk dat hij in Amsterdam zou gaan verrichten. Gemiddeld dirigeerde hij één orkestconcert per maand. De vormende werking was hier, gelet op zijn verdere toekomst, het grootst en hij vergrootte deze nog door zijn eigen leergierigheid: "Toen ik als jong kapelmeester in Luzern al gauw merkte, dat ik verschillende instrumenten niet kon voorspelen, heb ik direct ingezien, dat dit een onduldbare leemte was. Daarna heb ik bij alle orkestmusici les genomen, om de greepen van hen te leeren."

BENOEMING TE AMSTERDAM

Willem Mengelberg, Berlijn 1905

Willem Mengelberg

In 1895 bereikte Mengelberg het eervolle verzoek dirigent te worden van het Concertgebouworkest. Dit ensemble was in 1888 opgerichte en had een goede naam verworven onder de dirigent Willem Kes; deze had echter een verbetering van zijn positie in Schotland gevonden. Als jongeman van vierentwintig jaar kwam Mengelberg voor het Concertgebouworkest te staan. Zijn eerste jaren in Amsterdam zullen hem niet altijd gemakkelijk zijn gevallen. Men klaagde wel over zijn wisselende inzichten ten aanzien van sommige partituren, de orkestmusici waren soms lastig en zijn gezondheid liet nogal eens te wensen over.

Toch groeide Mengelbergs populariteit gestaag; in 1897 meende een der recensenten van de Nederlandse dagbladpers Mengelberg al als "kunstenaar van Gods genade" te moeten typeren. Met zijn vertolkingen wist hij zijn concertpubliek te overtuigen en hij slaagde erin het orkest op een hoger niveau te brengen. Geleidelijk aan zag men in Nederland wat voor bijzondere muzikale gaven hij bezat; zijn positie groeide daardoor spoedig: hij werd dirigent van de Diligentia-concerten in Den Haag, van de Maatschappij Caecilia en van het Toonkunstkoor te Amsterdam.

Met name in de eerste jaren in Amsterdam ging hij nogal eens te rade bij zijn oudleraar Franz Wullner. Deze was niet alleen een gezaghebbend Beethoveninterpreet doordat hij Beethovens vriend en secretaris Anton Schindler (1795-1864) goed had gekend en bij hem had gestudeerd, hij had bovendien Schumann en Brahms goed gekend. Geen wonder dat Wullners muzikale opvattingen voor Mengelberg, en waarschijnlijk ook voor veel van zijn medeleerlingen, maatgevend waren. Maar ook voor Bach-interpretatie ging Mengelberg bij zijn oudleraar te rade. Deze gaf hem advies over tempi in werken als de Missa Solemnis van Beethoven, over practische instrumentale oplossingen in cantates van Bach en hij deed aanbevelingen voor solisten voor de Matthaus-Passion.

Nadat Mengelberg een aantal jaren met het Concertgebouworkest had gewerkt begon hij naam te maken en kwamen langzamerhand verzoeken binnen om elders gastdirekties te vervullen. Toen het Concertgebouworkest in 1903 in Londen aan een Strauss-festival meewerkte merkte de Sunday Spectator op dat het misschien wel beter geweest was als Mengelberg nog wat meer en Strauss wat minder werken had gedirigeerd. Een belangrijke invitatie kreeg Mengelberg toen men hem vroeg in november 1905 in New York het orkest van de Philharmonic Society te komen dirigeren. Na zijn optreden vond de Musical Courier zijn uitvoering van Ein Heldenleben de beste die er tot dat moment in New York gegeven was, inclusief die van Strauss zelf. Vanaf die tijd lag de wereld voor Mengelberg open. In 1907 dirigeerde hij voor het eerst in Parijs en datzelfde jaar nam hij een benoeming aan tot dirigent van de Frankfurter Museumsgesellschafi, waar hij een jaar later ook de beschikking kreeg over een koor vergelijkbaar met dat van Toonkunst in Amsterdam. In 1908 dirigeerde hij in Rome, vanaf 1909 enkele jaren achtereen concerten in Moskou en St. Petersburg, in 1910 in verschillende Italiaanse steden en in 1911 in Londen. Vanwege zijn verplichtingen in Amsterdam en Frankfurt moest hij echter veel invitaties afslaan.

Meermalen werd Mengelberg door andere orkesten benaderd om vaste (gast-) dirigent te worden. Zo werden er in 1910 pogingen ondernomen door het orkest van de Philharmonic Society in New York, waaraan Mahler toen verbonden was, om hem als vaste gastdirigent te engageren. In het algemeen stelde Mengelberg daarbij hoge financiële eisen en bedong hij honoraria als andere veel gevraagde dirigenten uit die dagen, zoals Arthur Nikisch en Wladimir Safonoff.

In de periode 1921 tot 1930 was Mengelberg ongeveer gedurende de helft van het concertseizoen in New York werkzaam. Hij slaagde er in de in 1922 gefuseerde New York Philharmonic Orchestra en National Symphony Orchestra in enkele jaren tot een perfect ensemble te trainen. Zijn spectaculaire opname uit 1928 met dit orkest van Ein Heldenleben van Richard Strauss legt daar ondubbelzinnig getuigenis van af. Vanaf 1927 was ook Toscanini aan het orkest verbonden. Een opvallend detail is dat toen Toscanini ook voor het orkest kwam te staan Mengelbergs programma's aanzienlijk avontuurlijker werden. Toch bekommerde Mengelberg zich in New York al voor Toscanini's komst bij het orkest veel meer om het werk van Amerikaanse componisten dan Toscanini ooit zou doen. In New York bracht hij 'Uraufführungen' van werken van Kurt Atterberg, Nicolai Berezovski, Simon Bucharof, Alfredo Casella, Gaspar Cassadó, Darius Milhaud, Ottorino Respighi, Ernest Schelling, Bernard Wagenaar en Emerson Withorne. Naast het beproefde symfonisch repertoire bracht hij er ook tal van New Yorkse of Amerikaanse eerste uitvoeringen. Namen van componisten als Ernst Bloch, James Dunn, Manuel de Falla, Pierre Ferroud, Paolo Gallico, Samuel Gardner, Heinrich Gebhard, Rubin Goldmark, Henry Hadley, Howard Hanson, Heinrich Kaminsky, Riccardo Pick-Mangialli, John Powell, Henri Rabaud, Lazare Saminsky, Karol Szymanowsky, Germaine Tailleferre, Alexandre Tansman, Deems Taylor, George Templeton-Strong en Hermann Hans Wetzler geven aan dat Mengelberg over de jaren verspreid met een zekere regelmaat het repertoire vernieuwde. Veel van dit orkestrepertoire voerde Mengelberg uiteraard ook in Amsterdam uit.

Als gevolg van de onvermijdelijke rivaliteit die tussen aanhangers van beide dirigenten ontstond dirigeerde Mengelberg in 1930 voor het laatst het orkest in New York. De voorgenomen Europese tournee van het orkest van de Philharmonic Society, waarvoor Mengelberg zich jarenlang had ingezet, werd dat jaar ondernomen. Toscanini oogstte echter de lauweren van de successen omdat hij alle concerten dirigeerde.

VRIENDEN

Er ontstonden in de loop der jaren vanzelfsprekend talrijke vriendschappen met de componisten en uitvoerend musici met wie Mengelberg omging. Gustav Mahler, Richard Strauss, Alphons Diepenbrock, Ernest Schelling en Alexander Siloti zijn slechts enkele namen van deze vrienden. Uiteraard rekenden velen uit de Amsterdamse gegoede milieus Willem Mengelberg graag tot hun vriendenkring. Dat waren dan vooral muziekliefhebbers en bewonderaars van de dirigent. Inderdaad onderhield Mengelberg met velen onder hen ook hechte vriendschapsbanden zoals met Charles Boissevain (en zijn verwanten), Jo Beukers-Van Ogtrop en Ellie Bysterus Heemskerk, vrienden soms van het eerste uur, maar vooral vrienden voor het leven. Daartoe behoorden ook bestuursleden van het Concertgebouw, zoals leden van de familie De Marez Oyens, H. de Booy en Mr. R. van Rees.

Willem Mengelberg

De correspondentie tussen Mahler en Mengelberg laat zien dat er na hun professionele contact spoedig ook een persoonlijke band ontstond. Mahler was zeer begaan met het lot van zijn Nederlandse collega, of het nu ging om Mengelbergs successen in Amerika, of om de afloop van het beruchte Concertgebouwconflict in 1903-1904. Meermalen spreekt het medeleven van Mahler uit zijn brieven. Hij wist maar al te goed hoe moeilijk het was om als orkestleider dagelijks met zo 'n zeventig a tachtig man om te gaan. Vanuit die lotsverbondenheid is het amusant te lezen dat Mahler de cellist Isaac Mossel wel wilde overnemen in zijn Weens orkest toen Mengelberg op het hoogtepunt van het conflict het ontslag van Mossel geëist had. Mahler was er van overtuigd dat hij Mossel wel klein kon krijgen.

Zo'n persoonlijke band ontstond er ook met Richard Strauss: hij werd door Mengelberg enthousiast gemaakt voor het verzamelen van glaswerk en eglomisées (achterglasschilderkunst) en deelde met hem de belangstelling voor antiek en voor oude (schilder-)kunst.

Met Alphons Diepenbrock ontwikkelde Mengelberg in de loop der jaren een vriendschap die uiteraard gevoed werd door hun muzikale relatie, omdat Mengel-berg nu eenmaal met grote regelmaat zijn muziek uitvoerde, maar die ook in het persoonlijke vlak groeide ondanks het feit dat Diepenbrock aanvankelijk niet zo goed overweg kon met Mengelbergs persoonlijkheid. Voor de koperen bruiloft van Willem en Tilly Mengelberg-Wubbe op 5 januari 1913 componeerde hij in december 1912 het Bruiloftslied 'In het kille, ruige, hooge Noorden', op woorden van J. Beukers.

De pianist Alexander Siloti, een leerling van Liszt, maakte in november 1897 onder leiding van Mengelberg zijn debuut in Nederland. Toen deze vanaf 1909 enkele seizoenen achtereen in Rusland gastdirekties vervulde trad hij op in de serie van Siloti te St. Petersburg en logeerde hij bij hem. Voor- en nadien correspondeerde Siloti met regelmaat met zijn Nederlandse vriend. Ernest Schelling was een begaafd pianist, die zijn opleiding hij Paderewki had gekregen. Regelmatig engageerde Mengelberg Schelling als solist waardoor er een hartelijke vriendschap ontstond. Net als Mengelberg had Schelling in Zwitserland een buitenhuis waar hij graag zijn vrienden ontving: Mengelberg was er meermalen te gast. Dikwijls heeft Mengelberg partituren van Schelling tot klinken gebracht in Amsterdam zowel als in New York.

Willem Mengelberg

Van de bestuursleden die het Concertgebouw' heeft gehad in de periode dat Mengelberg er dirigeerde kan zonder overdrijving gesteld worden dat een deel van hen tot Mengelbergs trouwste vrienden ging behoren. In het Gedenkboek Mengelberg 1895-1920 is daarover het een en ander geschreven. Duidelijk is in ieder geval dat Mengelberg voor velen een 'bewerkelijke' vriend was. Van de vele Nederlandse vrienden worden er hier enkelen genoemd die veel voor hem hebben betekend en van wie de vriendschap vele jaren omspant. Charles Boissevain was bestuurslid van Toonkunst en van het Concertgebouw en vriend van het eerste uur. Met hem en met andere leden van de familie trok Mengelberg er soms op uit in het Rijnland, in de stille week voor Pasen als de uitvoeringen van de Matthaus-Passion achter de rug waren. Ook volgde Mengelberg nogal eens samen met Boissevain een kuur in het 'Kurort' Karlsbad. Jo Beukers-Van Ogtrop was lange tijd presidente van het Toonkunstkoor te Amsterdam en bevriend met zowel Willem als Tilly Mengelberg. Zij had een centrale positie bij het Toonkunstkoor en maakte zich in het bijzonder verdienstelijk bij de organisatie van de concertreizen die het koor met het Concertgebouworkest onder andere naar Brussel en Parijs maakte. Verder is gaandeweg Ellie Bvsterus Heemskerk veel voor Mengelberg en zijn vrouw gaan betekenen. Zij kwam als violiste bij het Concertgebouworkest en wist de vriendschap van Mengelberg te verwerven. Al in de jaren twintig reisde zij in gezelschap van haar moeder met Mengelberg mee naar Amerika. Later had zij vooral te maken met het beheer van zijn partituren. Na het overlijden van Mengelberg in 1951 kreeg zij geleidelijk de zorg voor wat het Mengelberg-archief zou gaan worden, hetgeen zij met grote toewijding en inzet heeft gedaan. Jarenlang was zij, net als sommige anderen, in de zomermaanden te gast bij Mengelberg in diens 'Chasa Mengelberg' in Graubünden in Zwitserland. Een dedicatie op een foto van Chasa Mengelberg van de hand van Willem Mengelberg laat zien dat zij al in 1918 tot zijn goede vrienden gerekend werd: "Aan 'Tante' Ellie Heemskerk ter herinnering aan 'Chasa M."'. Illustratief voor het gastheer-schap van Mengelberg in Zwitserland is een bijschrift op een andere foto "Aan Tante Ellie 'werk-ezelin' op de Chasa, van haren dankbaren 'Werkezel' O.H. 31 Aug.1922".

Chasa Mengelberg was het chalet van Mengelberg in Zwitserland dat hij naar eigen ontwerp had laten bouwen. Het huis was op bijna 1800 meter hoogte gelegen in het Zwitserse kanton Graubünden. Mengelberg hield er meestal van juni tot begin september vakantie. Na enige tijd van rust ontving hij er tal van vrienden. Onder de gasten bevond zich eens Prins Hendrik. Van de komende en gaande gasten werd verwacht dat zij zich in een gastenboek op originele wijze uitten. De gastenboeken zijn bijgehouden vanaf 1914.

Hoofdpagina
Biografie, deel twee 
Mahler, vierde symfonie
Lijst van opnames 
Mengelberg vereniging 
Recensies 
Boeken 
Recensies Naxos Cd's